The conjugation of the Dutch verb schijten

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schijt(ik) scheet
(jij) schijt(jij) scheet
(hij) schijt(hij) scheet
(wij) schijten(wij) scheten
(gij) schijt(gij) scheet
(zij) schijten(zij) scheten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schijte(dat ik) schete
(dat jij) schijte(dat jij) schete
(dat hij) schijte(dat hij) schete
(dat wij) schijten(dat wij) scheten
(dat gij) schijtet(dat gij) scheten
(dat zij) schijten(dat zij) scheten
Gebiedende wijs
schijt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
schijtend(e)(hebben) gescheten