La konjugacio de la nederlanda verbo schijnen

Neregulaj formoj estas presitaj ruĝe.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schijn(ik) scheen
(jij) schijnt; schijn (jij)(jij) scheen
(hij) schijnt(hij) scheen
(wij) schijnen(wij) schenen
(gij) schijnt(gij) scheent
(zij) schijnen(zij) schenen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schijne(dat ik) schene
(dat jij) schijne(dat jij) schene
(dat hij) schijne(dat hij) schene
(dat wij) schijnen(dat wij) schenen
(dat gij) schijnet(dat gij) schenet
(dat zij) schijnen(dat zij) schenen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
schijnschijnt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
schijnend(e)(hebben) geschenen