La conjugaison du verbe néerlandais rijten

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rijt(ik) reet
(jij) rijt(jij) reet
(hij) rijt(hij) reet
(wij) rijten(wij) reten
(gij) rijt(gij) reet
(zij) rijten(zij) reten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) rijte(dat ik) rete
(dat jij) rijte(dat jij) rete
(dat hij) rijte(dat hij) rete
(dat wij) rijten(dat wij) reten
(dat gij) rijtet(dat gij) retet
(dat zij) rijten(dat zij) reten
Gebiedende wijs
rijt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
rijtend(e)(hebben) gereten