The conjugation of the Dutch verb nijpen

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) nijp(ik) neep
(jij) nijpt; nijp (jij)(jij) neep
(hij) nijpt(hij) neep
(wij) nijpen(wij) nepen
(gij) nijpt(gij) neept
(zij) nijpen(zij) nepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) nijpe(dat ik) nepe
(dat jij) nijpe(dat jij) nepe
(dat hij) nijpe(dat hij) nepe
(dat wij) nijpen(dat wij) nepen
(dat gij) nijpet(dat gij) nepet
(dat zij) nijpen(dat zij) nepen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
nijpnijpt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
nijpend(e)(hebben) genepen