De vervoeging van het Nederlandse werkwoord mijden

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) mijd(ik) meed
(jij) mijdt; mijd (jij)(jij) meed
(hij) mijdt(hij) meed
(wij) mijden(wij) meden
(gij) mijdt(gij) meedt
(zij) mijden(zij) meden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) mijde(dat ik) mede
(dat jij) mijde(dat jij) mede
(dat hij) mijde(dat hij) mede
(dat wij) mijden(dat wij) meden
(dat gij) mijdet(dat gij) medet
(dat zij) mijden(dat zij) meden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
mijdmijdt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
mijdend(e)(hebben) gemeden