La conjugaison du verbe néerlandais krijsen

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) krijs(ik) krijste, krees
(jij) krijst; krijs (jij)(jij) krijste, krees
(hij) krijst(hij) krijste, krees
(wij) krijsen(wij) krijsten, kresen
(gij) krijst(gij) krijstet, kreest
(zij) krijsen(zij) krijsten, kresen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) krijse(dat ik) krijste, krese
(dat jij) krijse(dat jij) krijste, krese
(dat hij) krijse(dat hij) krijste, krese
(dat wij) krijsen(dat wij) krijsten, kresen
(dat gij) krijset(dat gij) krijstet, kreset
(dat zij) krijsen(dat ik) krijsten, kresen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
krijskrijst
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
krijsend(e)(hebben) gekrijst, gekresen