La conjugaison du verbe néerlandais klimmen

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) klim(ik) klom
(jij) klimt; klim (jij)(jij) klom
(hij) klimt(hij) klom
(wij) klimmen(wij) klommen
(gij) klimt(gij) klomt
(zij) klimmen(zij) klommen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) klimme(dat ik) klomme
(dat jij) klimme(dat jij) klomme
(dat hij) klimme(dat hij) klomme
(dat wij) klimmen(dat wij) klommen
(dat gij) klimmet(dat gij) klommet
(dat zij) klimmen(dat zij) klommen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
klimklimt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
klimmend(e)(hebben1/zijn2) geklommen


Notes

1 si le point de départ ou le terme dʹun movement nʹest pas indiqué

Exemple: Ze hebben in de Alpen geklommen.

2 si le point de départ ou le terme dʹun movement est indiqué

Exemple: Ze zijn vanmorgen naar de top geklommen.