De vervoeging van het Nederlandse werkwoord hoeven

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hoef(ik) hoefde
(jij) hoeft; hoef (jij)(jij) hoefde
(hij) hoeft(hij) hoefde
(wij) hoeven(wij) hoefden
(gij) hoeft(gij) hoefdet
(zij) hoeven(zij) hoefden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hoeve(dat ik) hoefde
(dat jij) hoeve(dat jij) hoefde
(dat hij) hoeve(dat hij) hoefde
(dat wij) hoeven(dat wij) hoefden
(dat gij) hoevet(dat gij) hoefdet
(dat zij) hoeven(dat zij) hoefden
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
hoevend(e)(hebben) gehoeven, gehoefd