De vervoeging van het Nederlandse werkwoord heten

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) heet(ik) heette
(jij) heet(jij) heette
(hij) heet(hij) heette
(wij) heten(wij) heetten
(gij) heet(gij) heettet
(zij) heten(zij) heetten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hete(dat ik) heette
(dat jij) hete(dat jij) heette
(dat hij) hete(dat hij) heette
(dat wij) heten(dat wij) heetten
(dat gij) hetet(dat gij) heettet
(dat zij) heten(dat zij) heetten
Gebiedende wijs
heet
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
hetend(e)(hebben) geheten