De vervoeging van het Nederlandse werkwoord durven

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) durf(ik) dorst, durfde
(jij) durft; durf (jij)(jij) dorst, durfde
(hij) durft(hij) dorst, durfde
(wij) durven(wij) dorsten, durfden
(gij) durft(gij) dorst, durfdet
(zij) durven(zij) dorsten, durfden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) durve(dat ik) dorste, durfde
(jij) durve(dat jij) dorste, durfde
(hij) durve(dat hij) dorste, durfde
(wij) durven(dat wij) dorsten, durfden
(gij) durvet(dat gij) dorstet, durfdet
(zij) durven(dat zij) dorsten, durfden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
durfdurft
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
durvend(e)(hebben) gedurfd