De vervoeging van het Nederlandse werkwoord drijven

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) drijf(ik) dreef
(jij) drijf; drijf (jij)(jij) dreef
(hij) drijf(hij) dreef
(wij) drijven(wij) dreven
(gij) drijft(gij) dreeft
(zij) drijten(zij) dreven
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) drijve(dat ik) dreve
(dat jij) drijve(dat jij) dreve
(dat hij) drijve(dat hij) dreve
(dat wij) drijven(dat wij) dreven
(dat gij) drijvet(dat gij) drevet
(dat zij) drijven(dat zij) dreven
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
drijfdrijft
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
drijvend(e)(hebben1/zijn2) gedreven


Noten

1 overgankelijk, of onovergankelijk (als het begin‐ of eindpunt ener beweging niet wordt aangegeven)

Voorbeeld: De cowboys hebben het vee door het dal gedreven.

Voorbeeld: Hij had drie dagen op zee gedreven.

2 onovergankelijk (als het begin‐ of eindpunt ener beweging wordt aangegeven)

Voorbeeld: Vannacht is het vlot naar de oever gedreven.