De vervoeging van het Nederlandse werkwoord blazen

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) blaas(ik) blies
(jij) blaast; blaas (jij)(jij) blies
(hij) blaast(hij) blies
(wij) blazen(wij) bliezen
(gij) blaast(gij) bliest
(zij) blazen(zij) bliezen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) blaze(dat ik) blieze
(dat jij) blaze(dat jij) blieze
(dat hij) blaze(dat hij) blieze
(dat wij) blazen(dat wij) bliezen
(dat gij) blazet(dat gij) bliezet
(dat zij) blazen(dat zij) bliezen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
blaasblaast
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
blazend(e)(hebben) geblazen