Informatie over het woord opwinden (Nederlands → Esperanto: bulvolvi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpʋɪŋdə(n)/
Afbrekingop·win·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) wind op(ik) wond op
(jij) windt op(jij) wond op
(hij) windt op(hij) wond op
(wij) winden op(wij) wonden op
(jullie) winden op(jullie) wonden op
(gij) windt op(gij) wondt op
(zij) winden op(zij) wonden op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opwinde(dat ik) opwonde
(dat jij) opwinde(dat jij) opwonde
(dat hij) opwinde(dat hij) opwonde
(dat wij) opwinden(dat wij) opwonden
(dat jullie) opwinden(dat jullie) opwonden
(dat gij) opwindet(dat gij) opwondet
(dat zij) opwinden(dat zij) opwonden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wind opwindt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opwindend, opwindende(hebben) opgewonden

Vertalingen

Engelswind up
Esperantobulvolvi