Informatie over het woord masker (Nederlands → Esperanto: masko)

Synoniemen: mom, mombakkes

Woordsoortzelfstandig naamwoord
Uitspraak/ˈmɑskər/
Afbrekingmas·ker
Geslachtonzijdig
Meervoudmaskers

Verkleinwoord
EnkelvoudMeervoud
maskertjemaskertjes

Voorbeelden van gebruik

Stephens liet het masker op het beton liggen, kleedde zich aan en ging even voor tweeën op weg naar zijn kantoor.
Het gehuil der dansers nam nog toe en de medicijnman en zijn helpers kwamen opnieuw te voorschijn uit het raadhuis, met afschuwelijk beschilderde maskers op en berehuiden gedrapeerd om hun lichaam.

Vertalingen

Catalaansantifaç; carota; màscara
Deensmaske
DuitsMaske
Engelsmask
Esperantomasko
Faeröersgekkaskortur
Finsnaamari
Fransmasque
Hongaarsálarc
Papiamentsantifas; maskarada
Poolsmaska
Portugeesmáscara
SaterfriesMaske; Skebällenskop
Spaanscareta; máscara
Srananmaskradu
Tsjechischmaska; škraboška
Westerlauwers Friesmomkappe
Zweedsmask