Synoniemen: branden, zengen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsxrujə(n)/ |
---|
Afbreking | schroei·en |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) schroei | (ik) schroeide |
(jij) schroeit | (jij) schroeide |
(hij) schroeit | (hij) schroeide |
(wij) schroeien | (wij) schroeiden |
(jullie) schroeien | (jullie) schroeiden |
(gij) schroeit | (gij) schroeidet |
(zij) schroeien | (zij) schroeiden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) schroeie | (dat ik) schroeide |
(dat jij) schroeie | (dat jij) schroeide |
(dat hij) schroeie | (dat hij) schroeide |
(dat wij) schroeien | (dat wij) schroeiden |
(dat jullie) schroeien | (dat jullie) schroeiden |
(dat gij) schroeiet | (dat gij) schroeidet |
(dat zij) schroeien | (dat zij) schroeiden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
schroei | schroeit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
schroeiend, schroeiende | (hebben) geschroeid |