Informasie oor die woord aanbranden (Nederlands → Esperanto: brulgluiĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈambrɑndə(n)/
Afbrekingaan·bran·den

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(hij) brandt aan(hij) brandde aan
(zij) branden aan(zij) brandden aan
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat hij) aanbrande(dat hij) aanbrandde
(dat zij) aanbranden(dat zij) aanbrandden
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
aanbrandend, aanbrandende(zijn) aangebrand

Voorbeelde van gebruik

Ze laten voortdurend de melk aanbranden.

Vertalinge

Duitsanbrennen
Engelsstick to the pan
Esperantobrulgluiĝi
Fransattacher
Saterfriesanbaadenje; anbaanje; koolje
Spaansquemarse
Wes‐Friesoanbaarne; oansangerje