Informatie over het woord denderen (Nederlands → Esperanto: brui)

Synoniemen: aangaan, lawaai maken, leven maken, rommelen, rumoeren, herrie maken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdɛndərə(n)/
Afbrekingden·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) dender(ik) denderde
(jij) dendert(jij) denderde
(hij) dendert(hij) denderde
(wij) denderen(wij) denderden
(jullie) denderen(jullie) denderden
(gij) dendert(gij) denderdet
(zij) denderen(zij) denderden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dendere(dat ik) denderde
(dat jij) dendere(dat jij) denderde
(dat hij) dendere(dat hij) denderde
(dat wij) denderen(dat wij) denderden
(dat jullie) denderen(dat jullie) denderden
(dat gij) denderet(dat gij) denderdet
(dat zij) denderen(dat zij) denderden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
denderdendert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
denderend, denderende(hebben) gedenderd

Vertalingen

Catalaansfer soroll
Duitsbrausen; Geräusch machen; lärmen; Geräusch hervorbringen
Engelsmake a noise
Esperantobrui
Faeröersduna; halda gang
Finsmeluta
Fransfaire du bruit
Hongaarshangoskodik; zajong
Poolshałasować
Portugeesfarfalhar; fazer barulho
Russischшуметь
Saterfriesallaarmje; balskje; broaskje; bruusje; halaamje; karjöölje; rummelnasje; ruumoorje; skändoalje; späktoakelje
Zweedsbullra; larma; ramla