Informatie over het woord drohen (Duits → Esperanto: minaci)

Synoniemen: bevorstehen, dräuhen, bedrohen

Uitspraak/ˈdroːən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) drohe(ich) drohte
(du) drohst(du) drohtest
(er) droht(er) drohte
(wir) drohen(wir) drohten
(ihr) droht(ihr) drohtet
(sie) drohen(sie) drohten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) drohe(ich) drohte
(du) drohest(du) drohtest
(er) drohe(er) drohte
(wir) drohen(wir) drohten
(ihr) drohet(ihr) drohtet
(sie) drohen(sie) drohten
Gebiedende wijs
(du) drohe
(ihr) droht
drohen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
drohend(haben) gedroht

Voorbeelden van gebruik

Damit hat er mir immer gedroht, müssen Sie wissen.

Vertalingen

Afrikaansdreig
Catalaansamenaçar
Deenstrue
Engelsthreaten
Esperantominaci
Faeröershótta
Finsuhata
Fransgronder; menacer
Italiaansminacciare
Nederlandsbedreigen; dreigen
Papiamentsamenasá; menasá
Portugeesameaçar; intimidar
Roemeensamenința
Russischгрозить
Saterfriesbefoarstounde
Spaansamenazar
Thaisข่มขู่; ขู่
Tsjechischhrozit; vyhrožovat
Westerlauwers Friesbedriigje; drige
Zweedshota