Informatie over het woord messen (Duits → Esperanto: mezuri)

Synoniemen: abmessen, aufmessen

Uitspraak/ˈmɛsən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) messe(ich) maß
(du) mißt(du) maßest, maßt
(er) mißt(er) maß
(wir) messen(wir) maßen
(ihr) meßt(ihr) maßt
(sie) messen(sie) maßen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) messe(ich) mäße
(du) messest(du) mäßest
(er) messe(er) mäße
(wir) messen(wir) mäßen
(ihr) messet(ihr) mäßet
(sie) messen(sie) mäßen
Gebiedende wijs
(du) miß
(ihr) meßt
messen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
messend(haben) gemessen

Vertalingen

Afrikaansmeet
Catalaansmesurar
Deensmåle
Engelsmeasure
Engels (Oudengels)metan
Esperantomezuri
Faeröersmála; máta
Finsmitata
Fransmesurer
Italiaansmisurare
Latijnmetiri
Nederlandsafmeten; meten; opmeten; opnemen; roeien; uitmeten
Papiamentsmidi
Portugeesbalizar; medir
Saterfriesapmeete; meete; oumeete
Spaansmedir; tomar la medida
Westerlauwers Friesôfmjitte