Informatie over het woord remmen (Nederlands → Esperanto: bremsi)

Synoniem: afremmen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɛmə(n)/
Afbrekingrem·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rem(ik) remde
(jij) remt(jij) remde
(hij) remt(hij) remde
(wij) remmen(wij) remden
(jullie) remmen(jullie) remden
(gij) remt(gij) remdet
(zij) remmen(zij) remden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) remme(dat ik) remde
(dat jij) remme(dat jij) remde
(dat hij) remme(dat hij) remde
(dat wij) remmen(dat wij) remden
(dat jullie) remmen(dat jullie) remden
(dat gij) remmet(dat gij) remdet
(dat zij) remmen(dat zij) remden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
remremt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
remmend, remmende(hebben) geremd

Voorbeelden van gebruik

De machinist kon niet meer op tijd remmen.
Hij remde krachtig en stapte uit om het bord beter te kunnen bestuderen.
Toen heer Bommel zag wie er in het remmende voertuig zat, wierp hij haastig zijn boterham weg.
Ik remde en stapte uit.

Vertalingen

Albaneesfrenoj
Duitsbremsen; abbremsen
Engelsbrake
Esperantobremsi
Fransfreiner; réprimer
Italiaansfrenare
Papiamentsbrek; rèm
Portugeestravar
Roemeensfrâna
Spaansenfrenar
Westerlauwers Friesremme
Zweedsbromsa