Synoniemen: boos, gram, kwaad, nijdig, verbolgen, toornig, verstoord, gramstorig, vergramd, pissig
Woordsoort | bijvoeglijk naamwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈtorᵊnt/ |
---|
Afbreking | ver·toornd |
---|
Trappen van vergelijking
Stellende trap | vertoornd |
---|
Vergrotende trap | vertoornder |
---|
Overtreffende trap | vertoorndst |
---|
Verbuiging
| Stellende trap | Vergrotende trap | Overtreffende trap |
---|
Predicatief | vertoornd | vertoornder | (het) vertoorndst, (het) vertoorndste |
---|
Attributief | Onbepaald | Manlijk en vrouwelijk enkelvoud | vertoornde | vertoorndere | vertoorndste |
---|
Onzijdig enkelvoud | vertoornd | vertoornder | vertoorndst |
---|
Meervoud | vertoornde | vertoorndere | vertoorndste |
---|
Bepaald | vertoornde | vertoorndere | vertoorndste |
---|
Partitief | vertoornds | vertoornders | |
---|
Maar de Here zeide: „Zijt gij terecht vertoornd?”
Ik twijfel er niet aan of het nieuws over de nederlaag van de Ruiters heeft hem al bereikt, en hij zal zeer vertoornd zijn.
Toen heer Ollie drie keer gebeld had, werd er ergens boven een raam opengeschovenen het vertoornde gelaat van de burgemeester keek naar buiten.