Informatie over het woord genießen (Duits → Esperanto: manĝi)

Synoniemen: essen, fressen, speisen

Uitspraak/ɡəˈniːsən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) genieße(ich) genoß
(du) genießt(du) genossest, genoßt
(er) genießt(er) genoß
(wir) genießen(wir) genossen
(ihr) genießt(ihr) genoßt
(sie) genießen(sie) genossen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) genieße(ich) genösse
(du) genießest(du) genössest
(er) genieße(er) genösse
(wir) genießen(wir) genössen
(ihr) genießet(ihr) genösset
(sie) genießen(sie) genössen
Gebiedende wijs
(du) genieße
(ihr) genießt
genießen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
genießend(haben) genossen

Vertalingen

Afrikaanseet
Albaneesha
Catalaansmenjar
Deensæde; spise
Engelseat
Engels (Oudengels)etan
Esperantomanĝi
Faeröerseta
Finssyödä
Fransdéjeuner; manger
Hawaiaanshoʻopiha; ʻai; ʻai iho
Hongaarseszik
IJslandséta
Italiaansmangiare
Jamaicaans Creoolsiit; nyam
Jiddischעסן; אַכלען
Kabylischecc
Latijnedere
Luxemburgsiessen
Maleismakan; memakan
Nederduitseaten
Nederlandseten; vreten
Noorsspise; ete
Papiamentskome
Poolsjeść
Portugeescomer
Roemeensmânca
Russischесть; обедать; пообедать; съесть; кушать
Saterfriesfreete; genäite; iete; spiesje
Schotseat
Schots-Gaelischith
Spaanscomer
Sranannyan
Swahili‐la
Thaisกินอาหาร; รับประทาน; กิน; กินข้าว; ทาน; ทานข้าว
Tsjechischjíst
Turksyemek
Welsbwyta
Westerlauwers Friesite; frette
Zweedsspisa; äta