Information du mot bleken (néerlandais → espéranto: blankigi)

Synonymes: wit maken, witten

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈblekə(n)/
Césureble·ken

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) bleek(ik) bleekte
(jij) bleekt(jij) bleekte
(hij) bleekt(hij) bleekte
(wij) bleken(wij) bleekten
(jullie) bleken(jullie) bleekten
(gij) bleekt(gij) bleektet
(zij) bleken(zij) bleekten
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) bleke(dat ik) bleekte
(dat jij) bleke(dat jij) bleekte
(dat hij) bleke(dat hij) bleekte
(dat wij) bleken(dat wij) bleekten
(dat jullie) bleken(dat jullie) bleekten
(dat gij) bleket(dat gij) bleektet
(dat zij) bleken(dat zij) bleekten
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
bleekbleekt
Participes
Participe présentParticipe passé
blekend, blekende(hebben) gebleekt

Exemples d’usage

Ze bleken hun haar en verven hun huid.

Traductions

allemandbleichen; weißen; weiß machen
anglaisblanch; whiten
espérantoblankigi
françaismettre blanchir
frison saterlandbliekje; wietje
latinalbare
norvégienbleike
portugaisalvejar; branquear; corar; embranquecer
russeбелить
turcağartmak; aklamak