Synoniemen: dik, gebonden, aaneengesloten, dens
Woordsoort | bijvoeglijk naamwoord |
---|
Uitspraak | /dɪxt/ |
---|
Afbreking | dicht |
---|
Trappen van vergelijking
Stellende trap | dicht |
---|
Vergrotende trap | dichter |
---|
Overtreffende trap | dichtst |
---|
Verbuiging
| Stellende trap | Vergrotende trap | Overtreffende trap |
---|
Predicatief | dicht | dichter | (het) dichtst, (het) dichtste |
---|
Attributief | Onbepaald | Manlijk en vrouwelijk enkelvoud | dichte | dichtere | dichtste |
---|
Onzijdig enkelvoud | dicht | dichter | dichtst |
---|
Meervoud | dichte | dichtere | dichtste |
---|
Bepaald | dichte | dichtere | dichtste |
---|
Partitief | dichts | dichters | |
---|
Het bos werd minder dicht en de helling werd steiler.
Ongelukkigerwijs begon tegen vijf uur de mist dichter te worden, de wind ging liggen en het zicht beperkte zich tot een honderd vadem.
Wij stonden in een dichte groep op het strand naar de passagier te kijken.