Informatie over het woord sigaret (Nederlands → Esperanto: cigaredo)

Synoniemen: saffiaantje, piraatje, rokertje

Woordsoortzelfstandig naamwoord
Uitspraak/siɣaˈrɛt/
Afbrekingsi·ga·ret
Geslachthistorisch vrouwelijk, tegenwoordig ook manlijk
Meervoudsigaretten

Verkleinwoord
EnkelvoudMeervoud
sigaretjesigaretjes

Voorbeelden van gebruik

Meneer Smithson ging zitten en accepteerde een sigaret.
Het was een blanke en hij rookte een sigaret.
Hier en daar werd nog een enkel woord gefluisterd, sigaretten werden uitgetrapt, pijpen gedoofd.
De man knikte en bood een sigaret aan.
Hij had geen honger, maar verlangde plotseling naar een sigaret.
Hij leunde eveneens achterover en haalde een verfrommeld pakje sigaretten voor de dag, dat hij Orping voorhield.

Vertalingen

Afrikaanssigaret
Albaneescigare
Catalaanscigarreta
Deenscigaret
DuitsZigarette
Engelscigarette; smoke
Esperantocigaredo
Faeröerssigarett
Finssavuke
Franscigarette
Grieksσιγαρέττο; τσιγάρο
Hongaarscigaretta
Maleisrokok
Noorssigarett
Papiamentssigaria
Poolspapieros
Portugeescigarro
Roemeensțigară
Russischпапироса; сигарета
SaterfriesSigarette
Spaanscigarillo
Tagalogsigarilyo
Thaisบุหรี่
Turkssigara
Welssigarét
Zweedscigarrett