Informatie over het woord abdiqueren (Nederlands → Esperanto: abdiki)

Synoniemen: abdiceren, troonsafstand doen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɑbdiˈkeːrən/
Afbrekingab·di·que·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) abdiqueer(ik) abdiqueerde
(jij) abdiqueert(jij) abdiqueerde
(hij) abdiqueert(hij) abdiqueerde
(wij) abdiqueren(wij) abdiqueerden
(jullie) abdiqueren(jullie) abdiqueerden
(gij) abdiqueert(gij) abdiqueerdet
(zij) abdiqueren(zij) abdiqueerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) abdiquere(dat ik) abdiqueerde
(dat jij) abdiquere(dat jij) abdiqueerde
(dat hij) abdiquere(dat hij) abdiqueerde
(dat wij) abdiqueren(dat wij) abdiqueerden
(dat jullie) abdiqueren(dat jullie) abdiqueerden
(dat gij) abdiqueret(dat gij) abdiqueerdet
(dat zij) abdiqueren(dat zij) abdiqueerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
abdiqueerabdiqueert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
abdiquerend, abdiquerende(zijn) geabdiqueerd

Voorbeelden van gebruik

In 1137 abdiqueerde hij om onduidelijke redenen.

Vertalingen

Afrikaansabdikeer
Albaneesabdikoj
Catalaansabdicar; dimitir; renunciar
Duitsabdizieren; verzichten; sein Amt niederlegen; seine Würde niederlegen; abdanken
Engelsabdicate
Esperantoabdiki
Faeröerssiga valdið frá sær
Fransabdiquer; renoncer à; se démettre de
Grieksαπαρνούμαι; εγκαταλείπω; παραιτούμαι
Hongaarslemond
Italiaansabdicare
Latijnabdicare; abire
Luxemburgsofdanken
Papiamentsabdiká
Portugeesabdicar; demitir‐se
Russischотречься
Saterfriesabdizierje; outonkje
Spaansabdicar; dimitir
Zweedsabdikera