Informatie over het woord versperren (Nederlands → Esperanto: bari)

Synoniemen: afdammen, afsluiten, afzetten, belemmeren, stuwen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/vərˈspɛrə(n)/
Afbrekingver·sper·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) versper(ik) versperde
(jij) verspert(jij) versperde
(hij) verspert(hij) versperde
(wij) versperren(wij) versperden
(jullie) versperren(jullie) versperden
(gij) verspert(gij) versperdet
(zij) versperren(zij) versperden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) versperre(dat ik) versperde
(dat jij) versperre(dat jij) versperde
(dat hij) versperre(dat hij) versperde
(dat wij) versperren(dat wij) versperden
(dat jullie) versperren(dat jullie) versperden
(dat gij) versperret(dat gij) versperdet
(dat zij) versperren(dat zij) versperden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
versperverspert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
versperrend, versperrende(hebben) versperd

Voorbeelden van gebruik

Ze versperden hem de weg en grepen hem vast.
Met anderhalve meter rondsuizende ketting in zijn hand had hij eerst de opzichter gedood en daarna een soldaat die op hem afsprong om hem de weg te versperren.
De toegang tot het kasteel werd Shimrod versperd door een stenen muur van acht voet hoog.

Vertalingen

Afrikaansversper
Catalaansbarrar; obstruir
Duitshindern; sperren; versperren; absperren
Engelsbar; obstruct; block
Esperantobari
Faeröersforða; steingja
Fransbarrer
Italiaanssbarrare
Portugeesbarrar; interceptar; tapar; trancar
Russischзаграждать
Saterfriesferspeere; ferweere; hinderje; speere
Spaansinterceptar; privar el paso
Westerlauwers Friesôfslute