Synoniemen: afdammen, afsluiten, afzetten, belemmeren, stuwen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈspɛrə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·sper·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) versper | (ik) versperde |
(jij) verspert | (jij) versperde |
(hij) verspert | (hij) versperde |
(wij) versperren | (wij) versperden |
(jullie) versperren | (jullie) versperden |
(gij) verspert | (gij) versperdet |
(zij) versperren | (zij) versperden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) versperre | (dat ik) versperde |
(dat jij) versperre | (dat jij) versperde |
(dat hij) versperre | (dat hij) versperde |
(dat wij) versperren | (dat wij) versperden |
(dat jullie) versperren | (dat jullie) versperden |
(dat gij) versperret | (dat gij) versperdet |
(dat zij) versperren | (dat zij) versperden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
versper | verspert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
versperrend, versperrende | (hebben) versperd |
Ze versperden hem de weg en grepen hem vast.
Met anderhalve meter rondsuizende ketting in zijn hand had hij eerst de opzichter gedood en daarna een soldaat die op hem afsprong om hem de weg te versperren.
De toegang tot het kasteel werd Shimrod versperd door een stenen muur van acht voet hoog.