Informatie over het woord zweven (Nederlands → Esperanto: ŝvebi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzʋevə(n)/
Afbrekingzwe·ven

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zweef(ik) zweefde
(jij) zweeft(jij) zweefde
(hij) zweeft(hij) zweefde
(wij) zweven(wij) zweefden
(jullie) zweven(jullie) zweefden
(gij) zweeft(gij) zweefdet
(zij) zweven(zij) zweefden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zweve(dat ik) zweefde
(dat jij) zweve(dat jij) zweefde
(dat hij) zweve(dat hij) zweefde
(dat wij) zweven(dat wij) zweefden
(dat jullie) zweven(dat jullie) zweefden
(dat gij) zwevet(dat gij) zweefdet
(dat zij) zweven(dat zij) zweefden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zweefzweeft
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zwevend, zwevende(hebben/zijn) gezweefd

Vertalingen

Engelsfloat; hang; hover; waft
Esperantoŝvebi; flugpendi; portiĝi
Faeröerssveima; svíva
Fransplaner
Jiddischשװעבן
Luxemburgsschwiewen
Portugeesadejar; dominar; esvoaçar; librar‐se; pairar
Spaanscernerse; planear
Thaisลอย
Zweedssväva