Synoniemen: dichten, dichtstoppen, stoppen, toestoppen, verstoppen, volstoppen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈdɪxtmakə(n)/ |
---|
Afbreking | dicht·ma·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) maak dicht | (ik) maakte dicht |
(jij) maakt dicht | (jij) maakte dicht |
(hij) maakt dicht | (hij) maakte dicht |
(wij) maken dicht | (wij) maakten dicht |
(jullie) maken dicht | (jullie) maakten dicht |
(gij) maakt dicht | (gij) maaktet dicht |
(zij) maken dicht | (zij) maakten dicht |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) dichtmake | (dat ik) dichtmaakte |
(dat jij) dichtmake | (dat jij) dichtmaakte |
(dat hij) dichtmake | (dat hij) dichtmaakte |
(dat wij) dichtmaken | (dat wij) dichtmaakten |
(dat jullie) dichtmaken | (dat jullie) dichtmaakten |
(dat gij) dichtmaket | (dat gij) dichtmaaktet |
(dat zij) dichtmaken | (dat zij) dichtmaakten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
maak dicht | maakt dicht |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
dichtmakend, dichtmakende | (hebben) dichtgemaakt |