Informatie over het woord dichtmaken (Nederlands → Esperanto: ŝtopi)

Synoniemen: dichten, dichtstoppen, stoppen, toestoppen, verstoppen, volstoppen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdɪxtmakə(n)/
Afbrekingdicht·ma·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) maak dicht(ik) maakte dicht
(jij) maakt dicht(jij) maakte dicht
(hij) maakt dicht(hij) maakte dicht
(wij) maken dicht(wij) maakten dicht
(jullie) maken dicht(jullie) maakten dicht
(gij) maakt dicht(gij) maaktet dicht
(zij) maken dicht(zij) maakten dicht
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dichtmake(dat ik) dichtmaakte
(dat jij) dichtmake(dat jij) dichtmaakte
(dat hij) dichtmake(dat hij) dichtmaakte
(dat wij) dichtmaken(dat wij) dichtmaakten
(dat jullie) dichtmaken(dat jullie) dichtmaakten
(dat gij) dichtmaket(dat gij) dichtmaaktet
(dat zij) dichtmaken(dat zij) dichtmaakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
maak dichtmaakt dicht
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
dichtmakend, dichtmakende(hebben) dichtgemaakt

Vertalingen

Catalaansatapeir; obstruir; sargir; tapar
Duitspfropfen; stopfen; verstopfen; zustopfen
Engelsstop; stop up
Esperantoŝtopi
Faeröerstippa
Fransboucher; raccommoder
Portugeesarrolhar; obstruir; obturar; tampar; tapar
Saterfriesferstopje; knuusje; propje; propje; prousje; stopje; toustopje
Spaansobturar; tapar
Tsjechischucpat; zacpat