Synoniemen: dichtmaken, dichtstoppen, stoppen, toestoppen, verstoppen, volstoppen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈdɪxtə(n)/ |
---|
Afbreking | dich·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) dicht | (ik) dichtte |
(jij) dicht | (jij) dichtte |
(hij) dicht | (hij) dichtte |
(wij) dichten | (wij) dichtten |
(jullie) dichten | (jullie) dichtten |
(gij) dicht | (gij) dichttet |
(zij) dichten | (zij) dichtten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) dichte | (dat ik) dichtte |
(dat jij) dichte | (dat jij) dichtte |
(dat hij) dichte | (dat hij) dichtte |
(dat wij) dichten | (dat wij) dichtten |
(dat jullie) dichten | (dat jullie) dichtten |
(dat gij) dichtet | (dat gij) dichttet |
(dat zij) dichten | (dat zij) dichtten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
dicht | dicht |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
dichtend, dichtende | (hebben) gedicht |
Biggles bekeek het lek zorgvuldig voor hij het dichtte met een stuk kauwgum van de kleine voorraad die ze allemaal bij zich droegen als een middel tegen de dorst.
We maken niet al te snel water, maar we kunnen het lek niet dichten.