Informatie over het woord dichten (Nederlands → Esperanto: ŝtopi)

Synoniemen: dichtmaken, dichtstoppen, stoppen, toestoppen, verstoppen, volstoppen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdɪxtə(n)/
Afbrekingdich·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) dicht(ik) dichtte
(jij) dicht(jij) dichtte
(hij) dicht(hij) dichtte
(wij) dichten(wij) dichtten
(jullie) dichten(jullie) dichtten
(gij) dicht(gij) dichttet
(zij) dichten(zij) dichtten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dichte(dat ik) dichtte
(dat jij) dichte(dat jij) dichtte
(dat hij) dichte(dat hij) dichtte
(dat wij) dichten(dat wij) dichtten
(dat jullie) dichten(dat jullie) dichtten
(dat gij) dichtet(dat gij) dichttet
(dat zij) dichten(dat zij) dichtten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
dichtdicht
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
dichtend, dichtende(hebben) gedicht

Voorbeelden van gebruik

Biggles bekeek het lek zorgvuldig voor hij het dichtte met een stuk kauwgum van de kleine voorraad die ze allemaal bij zich droegen als een middel tegen de dorst.
We maken niet al te snel water, maar we kunnen het lek niet dichten.

Vertalingen

Catalaansatapeir; obstruir; sargir; tapar
Duitspfropfen; stopfen; verstopfen; zustopfen
Engelsstop; stop up
Esperantoŝtopi
Faeröerstippa
Fransboucher; raccommoder
Portugeesarrolhar; obstruir; obturar; tampar; tapar
Saterfriesferstopje; knuusje; propje; propje; prousje; stopje; toustopje
Spaansobturar; tapar
Tsjechischucpat; zacpat