Information über das Wort gappen (Niederländisch → Esperanto: ŝteli)

Synonyme: jatten, ontvreemden, stelen, zich vergrijpen aan

WortartVerb
Aussprache/ˈɣɑpə(n)/
Trennunggap·pen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) gap(ik) gapte
(jij) gapt(jij) gapte
(hij) gapt(hij) gapte
(wij) gappen(wij) gapten
(jullie) gappen(jullie) gapten
(gij) gapt(gij) gaptet
(zij) gappen(zij) gapten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) gappe(dat ik) gapte
(dat jij) gappe(dat jij) gapte
(dat hij) gappe(dat hij) gapte
(dat wij) gappen(dat wij) gapten
(dat jullie) gappen(dat jullie) gapten
(dat gij) gappet(dat gij) gaptet
(dat zij) gappen(dat zij) gapten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
gapgapt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
gappend, gappende(hebben) gegapt

Gebrauchsbeispiele

Slechts een van de matrozen had de wacht, maar veel was er niet te gappen op het schip.

Übersetzungen

Afrikaanssteel
Dänischstjæle
Deutschstehlen
Englischnick
Englisch (Altenglisch)stelan
Esperantoŝteli
Färöerischstjala
Finnischvarastaa
Französischdépouiller; dérober; voler
Isländischstela
Italienischrubare
Katalanischcisar; furtar; pispar
Lateinabigere; clepere; clepsere
Malaiischcuri; mencuri
Norwegischstjele
Papiamentohòrta; roba
Polnischkraść
Portugiesischfurtar; gatunar; larapiar; roubar
Rumänischfura
Russischворовать
Saterfriesischn stilkenen Griep dwo; steele
Schottisch Gälischgoid
Spanischhurtar; sustraer
Srananfufuru
Thaiขโมย
Türkischaraklamak; aşırmak
Ungarischlop
Walisischlladrata