Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈansxruvə(n)/ |
Afbreking | aan·schroe·ven |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) schroef aan | (ik) schroefde aan |
(jij) schroeft aan | (jij) schroefde aan |
(hij) schroeft aan | (hij) schroefde aan |
(wij) schroeven aan | (wij) schroefden aan |
(jullie) schroeven aan | (jullie) schroefden aan |
(gij) schroeft aan | (gij) schroefdet aan |
(zij) schroeven aan | (zij) schroefden aan |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) aanschroeve | (dat ik) aanschroefde |
(dat jij) aanschroeve | (dat jij) aanschroefde |
(dat hij) aanschroeve | (dat hij) aanschroefde |
(dat wij) aanschroeven | (dat wij) aanschroefden |
(dat jullie) aanschroeven | (dat jullie) aanschroefden |
(dat gij) aanschroevet | (dat gij) aanschroefdet |
(dat zij) aanschroeven | (dat zij) aanschroefden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
schroef aan | schroeft aan |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
aanschroevend, aanschroevende | (hebben) aangeschroefd |
Engels | screw home |
---|---|
Esperanto | ŝraŭbi pli firme |