Informatie over het woord schuiven (Nederlands → Esperanto: ŝovi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxœy̯̯və(n)/
Afbrekingschui·ven

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schuif(ik) schoof
(jij) schuift(jij) schoof
(hij) schuift(hij) schoof
(wij) schuiven(wij) schoven
(jullie) schuiven(jullie) schoven
(gij) schuift(gij) schooft
(zij) schuiven(zij) schoven
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schuive(dat ik) schove
(dat jij) schuive(dat jij) schove
(dat hij) schuive(dat hij) schove
(dat wij) schuiven(dat wij) schoven
(dat jullie) schuiven(dat jullie) schoven
(dat gij) schuivet(dat gij) schovet
(dat zij) schuiven(dat zij) schoven
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schuifschuift
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schuivend, schuivende(hebben) geschoven

Voorbeelden van gebruik

Tomas pakte het bord op en begon het eten in zijn mond te schuiven.
Vervolgens schoven ze hun boot de zee in.
Hij schoof de lijken die het dichtst bij het vuur lagen opzij en maakte zich op om te gaan slapen.
Maar jij had een stoel dicht bij de haard geschoven.

Vertalingen

Catalaansempènyer arossegant; fer lliscar
Deensskubbe
Duitsschieben; rücken
Engelsshove; slide
Esperantoŝovi
Faeröersskúgva
Finstyöntää
Fransfaire glisser; fourrer
Nederduitsskuven
Portugeesempurrar
Saterfriesskuuwe
Spaanshacer deslizar; hacer resbalar; meter habilmente