Informatie over het woord vastmeren (Nederlands → Esperanto: ŝnurfiksi)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) meer vast(ik) meerde vast
(jij) meert vast(jij) meerde vast
(hij) meert vast(hij) meerde vast
(wij) meren vast(wij) meerden vast
(jullie) meren vast(jullie) meerden vast
(gij) meert vast(gij) meerdet vast
(zij) meren vast(zij) meerden vast
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vastmere(dat ik) vastmeerde
(dat jij) vastmere(dat jij) vastmeerde
(dat hij) vastmere(dat hij) vastmeerde
(dat wij) vastmeren(dat wij) vastmeerden
(dat jullie) vastmeren(dat jullie) vastmeerden
(dat gij) vastmeret(dat gij) vastmeerdet
(dat zij) vastmeren(dat zij) vastmeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
meer vastmeert vast
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
vastmerend, vastmerende(hebben) vastgemeerd

Vertalingen

Esperantoŝnurfiksi