Information about the word besmeren (Dutch → Esperanto: ŝmiri)

Synonyms: doorsmeren, smeren, insmeren

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈsmeːrə(n)/
Hyphenationbe·sme·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) besmeer(ik) besmeerde
(jij) besmeert(jij) besmeerde
(hij) besmeert(hij) besmeerde
(wij) besmeren(wij) besmeerden
(jullie) besmeren(jullie) besmeerden
(gij) besmeert(gij) besmeerdet
(zij) besmeren(zij) besmeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) besmere(dat ik) besmeerde
(dat jij) besmere(dat jij) besmeerde
(dat hij) besmere(dat hij) besmeerde
(dat wij) besmeren(dat wij) besmeerden
(dat jullie) besmeren(dat jullie) besmeerden
(dat gij) besmeret(dat gij) besmeerdet
(dat zij) besmeren(dat zij) besmeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
besmeerbesmeert
Participles
Present participlePast participle
besmerend, besmerende(hebben) besmeerd

Usage samples

Wij besmeren ons brood met jam zowel als boter.

Translations

Catalanungir; untar
Czechmazat; namazat
Danishsmøre
Englishsmear; spread
Esperantoŝmiri
Faeroesemutra; smyrja
Finnishvoidella
Frenchenduire; étaler; étendre
Germanschmieren
Norwegiansmøre
Portuguesebesuntar; friccionar; lambuzar; lubrificar; rebocar; ungir; untar
Saterland Frisianklaadje; öäsje; smeere
Spanishengrasar; untar
Thaiทาม