Information about the word smeren (Dutch → Esperanto: ŝmiri)

Synonyms: besmeren, doorsmeren, insmeren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsmerə(n)/
Hyphenationsme·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) smeer(ik) smeerde
(jij) smeert(jij) smeerde
(hij) smeert(hij) smeerde
(wij) smeren(wij) smeerden
(jullie) smeren(jullie) smeerden
(gij) smeert(gij) smeerdet
(zij) smeren(zij) smeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) smere(dat ik) smeerde
(dat jij) smere(dat jij) smeerde
(dat hij) smere(dat hij) smeerde
(dat wij) smeren(dat wij) smeerden
(dat jullie) smeren(dat jullie) smeerden
(dat gij) smeret(dat gij) smeerdet
(dat zij) smeren(dat zij) smeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
smeersmeert
Participles
Present participlePast participle
smerend, smerende(hebben) gesmeerd

Usage samples

Poirot smeerde peinzend een stuk toost.

Translations

Catalanungir; untar
Czechmazat; namazat
Danishsmøre
Englishgrease; smear; spread
Esperantoŝmiri
Faeroesemutra; smyrja
Finnishvoidella
Frenchenduire; étaler; étendre
Germanschmieren
Norwegiansmøre
Portuguesebesuntar; friccionar; lambuzar; lubrificar; rebocar; ungir; untar
Saterland Frisianklaadje; öäsje; smeere
Spanishengrasar; untar
Thaiทาม