Informatie over het woord ploeteren (Nederlands → Esperanto: ŝlimplaŭdi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈplutərə(n)/
Afbrekingploe·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ploeter(ik) ploeterde
(jij) ploetert(jij) ploeterde
(hij) ploetert(hij) ploeterde
(wij) ploeteren(wij) ploeterden
(jullie) ploeteren(jullie) ploeterden
(gij) ploetert(gij) ploeterdet
(zij) ploeteren(zij) ploeterden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ploetere(dat ik) ploeterde
(dat jij) ploetere(dat jij) ploeterde
(dat hij) ploetere(dat hij) ploeterde
(dat wij) ploeteren(dat wij) ploeterden
(dat jullie) ploeteren(dat jullie) ploeterden
(dat gij) ploeteret(dat gij) ploeterdet
(dat zij) ploeteren(dat zij) ploeterden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ploeterploetert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ploeterend, ploeterende(hebben) geploeterd

Voorbeelden van gebruik

Waarom ploeteren die mensen in de modder?

Vertalingen

Esperantoŝlimplaŭdi
Fransbarboter