Synonyms: aandoen, aandraaien, aanknippen, aansteken, aanzetten, schakelen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈɪnsxakələ(n)/ |
---|
Hyphenation | in·scha·ke·len |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) schakel in | (ik) schakelde in |
(jij) schakelt in | (jij) schakelde in |
(hij) schakelt in | (hij) schakelde in |
(wij) schakelen in | (wij) schakelden in |
(jullie) schakelen in | (jullie) schakelden in |
(gij) schakelt in | (gij) schakeldet in |
(zij) schakelen in | (zij) schakelden in |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) inschakele | (dat ik) inschakelde |
(dat jij) inschakele | (dat jij) inschakelde |
(dat hij) inschakele | (dat hij) inschakelde |
(dat wij) inschakelen | (dat wij) inschakelden |
(dat jullie) inschakelen | (dat jullie) inschakelden |
(dat gij) inschakelet | (dat gij) inschakeldet |
(dat zij) inschakelen | (dat zij) inschakelden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
schakel in | schakelt in |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
inschakelend, inschakelende | (hebben) ingeschakeld |