Synonyms: aandoen, aandraaien, aanknippen, aansteken, aanzetten, inschakelen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈsxakələ(n)/ |
---|
Hyphenation | scha·ke·len |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) schakel | (ik) schakelde |
(jij) schakelt | (jij) schakelde |
(hij) schakelt | (hij) schakelde |
(wij) schakelen | (wij) schakelden |
(jullie) schakelen | (jullie) schakelden |
(gij) schakelt | (gij) schakeldet |
(zij) schakelen | (zij) schakelden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) schakele | (dat ik) schakelde |
(dat jij) schakele | (dat jij) schakelde |
(dat hij) schakele | (dat hij) schakelde |
(dat wij) schakelen | (dat wij) schakelden |
(dat jullie) schakelen | (dat jullie) schakelden |
(dat gij) schakelet | (dat gij) schakeldet |
(dat zij) schakelen | (dat zij) schakelden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
schakel | schakelt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
schakelend, schakelende | (hebben) geschakeld |