Synoniemen: slingeren, smijten, lazeren, keilen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈkʋakə(n)/ |
---|
Afbreking | kwak·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) kwak | (ik) kwakte |
(jij) kwakt | (jij) kwakte |
(hij) kwakt | (hij) kwakte |
(wij) kwakken | (wij) kwakten |
(jullie) kwakken | (jullie) kwakten |
(gij) kwakt | (gij) kwaktet |
(zij) kwakken | (zij) kwakten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) kwakke | (dat ik) kwakte |
(dat jij) kwakke | (dat jij) kwakte |
(dat hij) kwakke | (dat hij) kwakte |
(dat wij) kwakken | (dat wij) kwakten |
(dat jullie) kwakken | (dat jullie) kwakten |
(dat gij) kwakket | (dat gij) kwaktet |
(dat zij) kwakken | (dat zij) kwakten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
kwak | kwakt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
kwakkend, kwakkende | (hebben) gekwakt |
En wat betekent het, dat deze opgeschoten lummel mij hier met stoel en al tegen de grond kwakt om een doosje op te rapen?
Kwak maar naar buiten, mannen!