Informasie oor die woord opheffen (Nederlands → Esperanto: ĉesigi)

Sinonieme: afbreken, opbreken, ophouden met, staken, stelpen, stoppen, stopzetten, kappen met, opgeven

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpɦɛfə(n)/
Afbrekingop·hef·fen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) hef op(ik) hief op
(jij) heft op(jij) hief op
(hij) heft op(hij) hief op
(wij) heffen op(wij) hieven op
(jullie) heffen op(jullie) hieven op
(gij) heft op(gij) hieft op
(zij) heffen op(zij) hieven op
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) opheffe(dat ik) ophieve
(dat jij) opheffe(dat jij) ophieve
(dat hij) opheffe(dat hij) ophieve
(dat wij) opheffen(dat wij) ophieven
(dat jullie) opheffen(dat jullie) ophieven
(dat gij) opheffet(dat gij) ophievet
(dat zij) opheffen(dat zij) ophieven
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hef opheft op
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
opheffend, opheffende(hebben) opgeheven

Voorbeelde van gebruik

En nu wilt u dat ik de vloek ophef.
Om te beginnen zou hij de betovering moeten opheffen.

Vertalinge

Afrikaansstaak
Deensafbryde
Duitsein Ende machen; beenden; Einhalt gebieten; einstellen; aufhören mit; stoppen; aussetzen
Engelsdiscontinue; lift
Esperantoĉesigi
Fransarrêter; faire cesser; interrompre; terminer
Hongaarsmegszüntet
Italiaansfermare; interrompere
Katalaansacabar; extingir; interrompre; plegar
Nederduitsstoppen
Portugeesfazer cessar; interromper
Thaiงด
Wes‐Friesôfbrekke