Informo pri la vorto opbreken (nederlanda → esperanto: ĉesigi)

Sinonimoj: afbreken, opheffen, ophouden met, staken, stelpen, stoppen, stopzetten, kappen met, opgeven

Vortspecoverbo
Prononco/ˈɔbrekə(n)/
Dividoop·bre·ken

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) breek op(ik) brak op
(jij) breekt op(jij) brak op
(hij) breekt op(hij) brak op
(wij) breken op(wij) braken op
(jullie) breken op(jullie) braken op
(gij) breekt op(gij) braakt op
(zij) breken op(zij) braken op
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) opbreke(dat ik) opbrake
(dat jij) opbreke(dat jij) opbrake
(dat hij) opbreke(dat hij) opbrake
(dat wij) opbreken(dat wij) opbraken
(dat jullie) opbreken(dat jullie) opbraken
(dat gij) opbreket(dat gij) opbraket
(dat zij) opbreken(dat zij) opbraken
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
breek opbreekt op
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
opbrekend, opbrekende(hebben) opgebroken

Tradukoj

afrikansostaak
anglastop; discontinue; end; halt; lift; prorogue; quell; staunch; cease; abate
danaafbryde
esperantoĉesigi
francaarrêter; faire cesser; interrompre; terminer
germanaein Ende machen; beenden; Einhalt gebieten; einstellen; aufhören mit; stoppen; aussetzen
hungaramegszüntet
italafermare; interrompere
katalunaacabar; extingir; interrompre; plegar
okcidenta frizonaôfbrekke
platgermanastoppen
portugalafazer cessar; interromper
tajaงด