Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(hij) bakt vast | (hij) bakte vast |
(zij) bakken vast | (zij) bakten vast |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat hij) vastbakke | (dat hij) vastbakte |
(dat zij) vastbakken | (dat zij) vastbakten |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
vastbakkend, vastbakkende | (zijn) vastgebakken |
Esperanto | bakfiksiĝi |
---|