Informatie over het woord zoomen (Nederlands → Esperanto: zomi)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zoom(ik) zoomde
(jij) zoomt(jij) zoomde
(hij) zoomt(hij) zoomde
(wij) zoomen(wij) zoomden
(jullie) zoomen(jullie) zoomden
(gij) zoomt(gij) zoomdet
(zij) zoomen(zij) zoomden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zoome(dat ik) zoomde
(dat jij) zoome(dat jij) zoomde
(dat hij) zoome(dat hij) zoomde
(dat wij) zoomen(dat wij) zoomden
(dat jullie) zoomen(dat jullie) zoomden
(dat gij) zoomet(dat gij) zoomdet
(dat zij) zoomen(dat zij) zoomden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zoomzoomt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zoomend, zoomende(hebben) gezoomd

Vertalingen

Duitszoomen
Engelszoom
Esperantozomi
Spaanssubir en candela