Informatie over het woord roepen (Nederlands → Esperanto: voki)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrupə(n)/
Afbrekingroe·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) roep(ik) riep
(jij) roept(jij) riep
(hij) roept(hij) riep
(wij) roepen(wij) riepen
(jullie) roepen(jullie) riepen
(gij) roept(gij) riept
(zij) roepen(zij) riepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) roepe(dat ik) riepe
(dat jij) roepe(dat jij) riepe
(dat hij) roepe(dat hij) riepe
(dat wij) roepen(dat wij) riepen
(dat jullie) roepen(dat jullie) riepen
(dat gij) roepet(dat gij) riepet
(dat zij) roepen(dat zij) riepen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
roeproept
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
roepend, roepende(hebben) geroepen

Vertalingen

Catalaanscridar; apel·lar
Deenskalde; råbe
Duitsrufen
Engelscall; summon
Engels (Oudengels)clipian
Esperantovoki
Faeröerskalla á; rópa á
Finskutsua
Fransappeler
Hongaarshív
IJslandskalla
Italiaanschiamare
Latijnvocare
Nederduitsropen
Noorskalle
Papiamentsyama
Poolswołać
Portugeeschamar
Roemeenschema
Saterfriesanroupe; roupe
Schots-Gaelischgairm
Spaansinvocar; llamar
Sranankari
Tsjechischvolat; zavolat
Westerlauwers Friesroppe
Zweedskalla; ropa