Informatie over het woord reizen (Nederlands → Esperanto: vojaĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɛi̯zə(n)/
Afbrekingrei·zen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) reis(ik) reisde
(jij) reist(jij) reisde
(hij) reist(hij) reisde
(wij) reizen(wij) reisden
(jullie) reizen(jullie) reisden
(gij) reist(gij) reisdet
(zij) reizen(zij) reisden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) reize(dat ik) reisde
(dat jij) reize(dat jij) reisde
(dat hij) reize(dat hij) reisde
(dat wij) reizen(dat wij) reisden
(dat jullie) reizen(dat jullie) reisden
(dat gij) reizet(dat gij) reisdet
(dat zij) reizen(dat zij) reisden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
reisreist
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
reizend, reizende(hebben/zijn) gereisd

Voorbeelden van gebruik

Hoe reist u gewoonlijk naar Settra?
In een land als dit kan men beter over de rivier reizen.
In 1823 reisde hij door Frankrijk en bestudeerde rotsformaties in Aix‐en‐Provence en in Auvergne.
Maar waarom reizen jullie in ’s hemelsnaam op deze manier?
Aangezien er passage was geboekt voor James McGrath, heb ik onder die naam gereisd.
Premier Mark Rutte en minister Wopke Hoekstra (Buitenlandse Zaken) reizen dinsdag naar Kiëv, onder meer voor een gesprek met de Oekraïense president Volodymyr Zelensʹky.

Vertalingen

Afrikaansreis
Catalaansviatjar
Deensrejse
Duitsreisen
Engelsjourney; travel; voyage; trek
Engels (Oudengels)feran
Esperantovojaĝi
Faeröersferðast
Finsmatkustaa
Fransvoyager
Hongaarsutazik
Italiaansviaggiare
Jamaicaans Creoolschrabl
Maleisbepergian
Nederduitsreisen
Noorsreise
Papiamentsbia; biaha
Portugeesviajar
Roemeenscălători; merge
Russischпутешествовать
Saterfriesraisje
Schotstraivel
Spaansviajar
Srananwaka
Thaisเดินทาง
Tsjechischcestovat
Westerlauwers Friesreizgje
Zweedsfara; färdas