Informatie over het woord aankleden (Nederlands → Esperanto: vesti)

Synoniemen: kleden, omkléden, staan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈaŋkledə(n)/
Afbrekingaan·kle·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kleed aan(ik) kleedde aan
(jij) kleedt aan(jij) kleedde aan
(hij) kleedt aan(hij) kleedde aan
(wij) kleden aan(wij) kleedden aan
(jullie) kleden aan(jullie) kleedden aan
(gij) kleedt aan(gij) kleeddet aan
(zij) kleden aan(zij) kleedden aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aanklede(dat ik) aankleedde
(dat jij) aanklede(dat jij) aankleedde
(dat hij) aanklede(dat hij) aankleedde
(dat wij) aankleden(dat wij) aankleedden
(dat jullie) aankleden(dat jullie) aankleedden
(dat gij) aankledet(dat gij) aankleeddet
(dat zij) aankleden(dat zij) aankleedden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kleed aankleedt aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aankledend, aankledende(hebben) aangekleed

Vertalingen

Catalaanscobrir; vestir
Duitsanziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden
Engelsdress
Esperantovesti
Faeröerslata í
Franshabiller; revêtir; vêtir
Italiaansvestire
Latijnvestire
Papiamentsbisti
Poolsubierać
Portugeescobrir; revestir; vestir
Roemeensîmbrăca
Russischодевать; одеть
Saterfriesankloodje; anluuke; bekloodje; kloodje; ounluuke; tüütelje
Schotscleid
Spaansvestir
Tagalogdamtán; bihisan
Tsjechischodít; obléci; oblékat
Westerlauwers Friesde klean oandwaan; oanklaaie