Synoniemen: gieten, plengen, storten, vergieten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsxɛŋkə(n)/ |
---|
Afbreking | schen·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) schenk | (ik) schonk |
(jij) schenkt | (jij) schonk |
(hij) schenkt | (hij) schonk |
(wij) schenken | (wij) schonken |
(jullie) schenken | (jullie) schonken |
(gij) schenkt | (gij) schonkt |
(zij) schenken | (zij) schonken |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) schenke | (dat ik) schonke |
(dat jij) schenke | (dat jij) schonke |
(dat hij) schenke | (dat hij) schonke |
(dat wij) schenken | (dat wij) schonken |
(dat jullie) schenken | (dat jullie) schonken |
(dat gij) schenket | (dat gij) schonket |
(dat zij) schenken | (dat zij) schonken |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
schenk | schenkt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
schenkend, schenkende | (hebben) geschonken |
Mevrouw is intussen binnengekomen en schenkt thee.
Hij schonk sherry uit een kristallen karaf en gaf hun ieder een glas.
Later op de middag voelden ze zich moe en werden stil totdat Helen thee ging schenken.
Hij schonk wijn.