Synoniemen: aanwenden, benutten, bezigen, zich bedienen van, gebruik maken van, inzetten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɣəˈbrœy̯kə(n)/ |
---|
Afbreking | ge·brui·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) gebruik | (ik) gebruikte |
(jij) gebruikt | (jij) gebruikte |
(hij) gebruikt | (hij) gebruikte |
(wij) gebruiken | (wij) gebruikten |
(jullie) gebruiken | (jullie) gebruikten |
(gij) gebruikt | (gij) gebruiktet |
(zij) gebruiken | (zij) gebruikten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) gebruike | (dat ik) gebruikte |
(dat jij) gebruike | (dat jij) gebruikte |
(dat hij) gebruike | (dat hij) gebruikte |
(dat wij) gebruiken | (dat wij) gebruikten |
(dat jullie) gebruiken | (dat jullie) gebruikten |
(dat gij) gebruiket | (dat gij) gebruiktet |
(dat zij) gebruiken | (dat zij) gebruikten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
gebruik | gebruikt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
gebruikend, gebruikende | (hebben) gebruikt |
We gebruiken ze vaak zonder ons daarbij nauwkeurig rekenschap te geven van hetgeen eronder moet worden verstaan.
Hoe gebruikt men de tabellen?