Informatie over het woord hoesten (Nederlands → Esperanto: tusi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦustə(n)/
Afbrekinghoes·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hoest(ik) hoestte
(jij) hoest(jij) hoestte
(hij) hoest(hij) hoestte
(wij) hoesten(wij) hoestten
(jullie) hoesten(jullie) hoestten
(gij) hoest(gij) hoesttet
(zij) hoesten(zij) hoestten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hoeste(dat ik) hoestte
(dat jij) hoeste(dat jij) hoestte
(dat hij) hoeste(dat hij) hoestte
(dat wij) hoesten(dat wij) hoestten
(dat jullie) hoesten(dat jullie) hoestten
(dat gij) hoestet(dat gij) hoesttet
(dat zij) hoesten(dat zij) hoestten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hoesthoest
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
hoestend, hoestende(hebben) gehoest

Voorbeelden van gebruik

Ondanks de zes pakjes die ze samen per dag rookten, hoestten ze nooit.
De oude man hoestte, slikte en hapte naar lucht.
Sabriël hoestte.

Vertalingen

Catalaanstossir
Deenshoste
Duitshusten
Engelscough
Esperantotusi
Faeröershosta
Franstousser
Hongaarsköhög
IJslandshósta
Italiaanstossire
Noorshoste
Papiamentstosa
Poolskaszleć
Portugeestossir
Saterfrieshostje
Spaanstoser
Sranankoso
Tagalogumubó
Thaisไอ
Tsjechischkašlat
Westerlauwers Frieshoastje
Zweedshosta